Het ministerie van LNV heeft ons bedrijf bij besluit van 30 maart jl. op verzoek onzerzijds een kortdurende ontheffing verleend van het wettelijk schoontijdverbod om van 1 april tot 30 mei te vissen met de zegen. Over de ontheffing en het gebruik ervan zijn in verschillende media berichten verschenen die ons nopen tot een weergave van de feiten.
De ontheffing werd verleend voor uitsluitend voorn en brasem als pootvis en voor de duur van 6 dagen (van 2 t/m 7 april). De ontheffing werd verleend na voorafgaand deskundigenoordeel over de verlaat ingetreden paai- of schoontijd. De rechtbank te Breda heeft het ontheffingsbesluit op woensdag 4 april in rechte getoetst en een tegen het besluit gericht verzoek om schorsing afgewezen.
Wij hebben helaas niet bevroed dat de verleende ontheffing van het wettelijke 1-april-schoontijdverbod geacht wordt niet te gelden voor hetzelfde 1-april-schoontijdverbod dat Staatsbosbeheer – in afwijking van het LNV-beleid – hanteert voor Staatsbosbeheerwateren. Als gevolg daarvan hebben wij bij het gebruik van de ontheffing geen onderscheid gemaakt tussen de binnenwateren van de Staat (ministerie LNV) en de binnenwateren van Staatsbosbeheer ( eveneens ministerie LNV). Dat heeft ertoe geleid dat wij op woensdag 4 april eerst met de zegen hebben gevist op enig Staatsbinnenwater en in de namiddag - zonder enig vermoeden en onder het oog van de NVWA - ook nog de zegen hebben uitgelegd in enig binnenwater van Staatsbosbeheer.
De onbedoelde gebeurtenis en de noodzakelijkerwijs daarop volgende verbalisering heeft het Ministerie van LNV ertoe genoopt om de verleende ontheffing op vrijdag 6 april weer in te trekken. Wij hebben begrip voor dat besluit getoond en - in antwoord op de voorafgaande uitnodiging om over het voorgenomen intrekkingsbesluit een zienswijze in te dienen - al op donderdagavond 5 april aan het ministerie laten weten geen gebruik meer te willen maken van de ontheffing. Tegelijk hebben wij ons bij het ministerie verontschuldigd voor de ongelukkige malheur en de belastende gevolgen ervan voor het ministerie. Tevens hebben we benadrukt dat aan de gebeurtenis geen enkele intentie ten grondslag heeft gelegen. Dat mag te meer blijken uit de omstandigheid dat ons bedrijf zich voorzien weet van de intensieve aandacht van derde partijen die – naar de ervaring leert – helaas niet nalaten om een gebeurtenis als deze aan te grijpen voor eigen doeleinden. Dat zulks vaak niet gebeurt op een objectieve en sportieve wijze bewijzen de recente publicaties die ons noopten tot deze weergave van de feiten.